De voordeur valt dicht en dan blijft het opeens, voor het eerst in acht jaar, stil in huis. Geen getik meer van kattennageltjes op het parket die naar mij toe komen, geen kopje meer tegen mijn scheenbeen en dan snel, snel, snel naar de kast waar het eten staat. Of – vaker – een licht verstoorde blik van jou, een wakker geschrokken, iets te zware kater die deed waar je zo goed in was: heerlijk slapen op het zachte bed, waar je zo graag op sprong om je lekker in het nog warme dekbed te wurmen, het liefst daar waar ik sliep – ik denk ook omdat mijn geur daar hing. Dat wil ik in ieder geval graag geloven.
Terwijl ik dit schrijf, is het nog maar drie uur geleden sinds ik mijn gezicht begroef in je warme, zachte, blonde – bijna witte – vacht, Bal. Die was inmiddels ook zeiknat. Sorry daarvoor nog, maar je merkte er weinig van. Want je was al ver, ver in dromenland, en je meldde je vast al in het voorportaal van Kattenland. Ik hoop stiekem dat je mijn stem nog hoorde. Want terwijl je daar zo lag, rustig ademend en eindelijk, eindelijk in slaap nadat je jezelf dagen en nachtenlang wakker had gehouden, fluisterde ik van alles in dat oortje van je. Ons hele gezamenlijke leven kwam voorbij, Bal.
Hoe we – je weet dat ik toen nog samen was met Marie – je ophaalden in Amsterdam-Noord, bij het gezin waar je als kitten terecht kwam. Er woonden kinderen en die hadden jou als kitten Sneeuwbal genoemd. Omdat je toen nog helemaal wit was en je, als je jezelf oprolde om te gaan slapen, net een sneeuwbal leek.
We hadden besloten een kat te nemen, ondanks Marie’s allergie, want we wilden het zo graag. Ze had je gevonden op Marktplaats. Net 4, en het gezin moest van je af omdat de moeder des huizes door haar longziekte niet meer met je samen kon leven. Want je verhaarde veel, en dat konden haar door COPD getroffen longen niet meer aan.
We kwamen het huis binnen in dat kleine flatje in Noord en troffen je na enige beleefdheden aan in je natuurlijke habitat: op een warm, zacht dekbed. Enigszins verstoord keek je naar ons op. We waren instant verliefd.
Het gezin had in de keuken een frituur zonder een al te goede afzuiging. We namen je diezelfde avond mee in je reismandje, op verzoek van de eigenaar. Het gezin had inmiddels afscheid van je genomen, dat was heel moeilijk geweest, en er moest een einde aan komen.
Geloof me, Bal, ik weet nu enorm hoe dat voelt.
We lieten je los in onze woonkamer, op het zachte tapijt dat daar lag. Je keek verwonderd om je heen. Wij vroegen ons net zo verwonderd af of je ooit die frituurlucht kwijt zou raken. Dat duurde uiteindelijk een volle week.
Inmiddels heette je gewoon Bal, want je witte vacht was blond geworden, met hier en daar diep oranje, bijna bruin, vooral rond je oren. Wij wisten niet beter dan dat je ‘een soort mix’ was. Dat was wat we hadden begrepen uit de advertentie en veel meer dan dat wist je vorige eigenaar ons ook niet te vertellen.
Je wende al snel bij ons en Marie wende gelukkig ook snel aan jou. Het hoefde niet lang te duren voor ze haar allergiepillen kon laten staan. Het viel ons op dat je zo goed luisterde naar je naam en eigenlijk altijd meteen kwam aanlopen als we die noemden. Eén keer was vaak al genoeg om je op te doen staan, waar je ook lag, en naar ons toe te komen. We vonden de naam ‘Bal’ in het begin eigenlijk wat raar, maar je reageerde er zo goed op dat we hem aanhielden. En eigenlijk vonden we het ook wel een grappige naam.
Standbeeld
En ja, Bal, ik vertelde je ook menigmaal – en ook enkele uren geleden nog eens een keer – dat als de uitvinder van het polio-vaccin of de uitvinder van elektriciteit een Nobelprijs of een standbeeld hebben gekregen, de uitvinder van de roller minstens ook een standbeeld verdient. Want je vele witte haren waren ó-ver-al. We vonden het niet erg – we wenden eraan – maar vermoedelijk hebben de aandeelhouders van rollermakers heel veel aan ons verdiend.
We vergaven je sowieso alles, want je bleek een geweldige charmeur. Deurkozijnen, tafel- en stoelpoten, hoeken, scheenbenen, alles kreeg kopjes. Wie ook binnenkwam, hij of zij was al snel net zo verliefd op je als wij. Je naam deed binnen de kortste keren de ronde, vaak in één zin met woorden als ‘die lieverd’. Al snel bleek dat je niet alleen verzot was op slapen, zoals alle katten, maar ook eten. Daarbij trok je je neus op voor alles dat niet op brokjes leek.
Je was een echte binnenkat, maar toch liet je merken ook wel iets te zien in jagen. Het ekstergezin dat elke lente zijn intrek nam in de boom vlak naast ons balkon heeft je vaak gepest. Op de balkonrand gaan zitten en kouwen, en dan wegvliegen nét als jij genoeg moed verzameld had om het balkon op te stormen.
Eén keer slaagde je erin een vogel te pakken te krijgen – een zo’n domme sierduif. Het was begin zomer. De duif zat eerst op de balkonrand en jij zat vanachter het kozijn van de open balkondeur te loeren. De duif zag je niet en sprong op het balkontafeltje. Je vlóóg erop af. Maar toen je het grote beest eenmaal te pakken had, besefte je dat het bij nader inzien toch eigenlijk best wel een héél groot beest was en je vluchtte met de staart naar beneden de woonkamer weer in. Daar ging je enigszins verontwaardigd miauwend en slaand met je staart naar de duif zitten staren, die lekker verder ging met waar hij of zij mee bezig was.
Ook toen eenzelfde duif – dezelfde misschien? – zomaar de keuken binnen liep, sloeg je toe. En ook toen schrok je je rot en ging je bang in een hoekje zitten. Nee, een jager was je hooguit in je eigen beleving.
Alhoewel. Toen in dat oude huis een muizengezin zijn intrek had genomen achter een keukenmuur, was je er niet weg te slaan. Je kon gerust een uur lang op je gat zitten, starend naar een spleet die wij niet konden zien. En dan kwam je later, als wij op de bank zaten, triomfantelijk de woonkamer binnen lopen met een spartelende muis in je bek, waar je het liefst nog even mee speelde. Al met al heb je er zeker drie soldaat gemaakt, zover wij weten.
Het duurde echter ook niet zo heel lang voor je ons enorm deed schrikken. Ineens was je lusteloos, energieloos, futloos. Je bleef eindeloos in je mandje liggen, dommelde wat, staarde doelloos uit je ogen, die wat wazig geworden leken. Geen kopjes meer, niet meer gezellig bij één van ons op de bank. Dus naar de dierenarts. Groot alarm. Je had iets aan je nieren – een forse ontsteking, zo bleek later.
Tot die tijd vond je dierenartsen best gezellig. Je was al een paar keer langs geweest voor de gebruikelijke vaccinaties en ontworming, maar dat leek je allemaal niet zo te deren. De artsen en assistenten liepen met je weg, zoals iedereen. Zó aardig, zó lief, altijd kopjes en nooit vervelend. We hoefden je niet meer te introduceren als we weer eens langs moesten komen: iedereen kende die lieve Bal.
Tot dat moment, dus, toen je meteen een paar nachtjes moest blijven. Er werden dan ook wel heel veel vervelende naalden in je gestoken: diverse medicijnen, een infuus. Het was kantje boord, hoorden we. De nier zou het misschien kunnen begeven, zo heftig was de aandoening. Maar gelukkig, je kwam er bovenop, en we waren enorm opgelucht. We hebben zo blij als een kind uren naar je zitten staren toen je weer bij ons was in je mandje, of op de bank, en volgens mij ben je nog nooit zo enorm geknuffeld.
Wel kregen we van de dierenarts een waarschuwing mee: je nier had een enorme optater gehad. We moesten voorzichtig zijn.
Hart tegen hart
Maar gelukkig, het gewone leventje nam weer een aanvang. Je was weer de oude, met kopjes en charmes en al. Ik ontdekte wat je het meest fijn vond: opgetild worden en tegen mijn linkerschouder aan gelegd. Dan begon je vrijwel meteen met spinnen, kopjes geven en kusjes uitdelen. Je vond het zo fijn dat je, als ik het balkon op liep, op de balkontafel ging staan en je pootje uitstak, of aan mijn voeten tegen mijn benen op probeerde te lopen. Pakte ik je dan op en legde ik je aan mijn borstkas, zoals je wilde, dan kirde je van plezier, alsof je lachte.
Vooral als het donker was en de wind waaide vond je het heerlijk als ik buiten met je op het balkon ging staan. Dan kon je oneindig lang om je heen kijken, ook als er niks gebeurde, en gewoon genieten. Ruiken aan de wind, kijken naar waar een geluid vandaan kwam. En als je het wat kouder kreeg, kroop je extra dicht tegen me aan, hart tegen hart.
Toen enige jaren later de scheiding zich aankondigde, was je voor mij een grote steun. Zonder dat je het wist was je mijn beste vriend, mijn steun en toeverlaat, die ik alles kon vertellen terwijl je spinnend op mijn schoot lag, met je zachte oogjes. Hoewel ik het natuurlijk nooit zeker zal weten, had ik in ieder geval het gevoel dat je me troostte. Ook toen heb ik je vachtje menigmaal nat gemaakt.
Natuurlijk, genoeg vrienden en familie die je met alle liefde en warmte steunen op zo’n moment, maar toch voelde het thuis komen, de vrolijke jij die dan op mij af kwam en zien en voelen hoe zo’n lief, warm dier als jij tegen me aan kroop op de moeilijke momenten heel bijzonder. Je begreep er natuurlijk allemaal geen reet van, maar je luisterende bruinoranje oren waren voor mij toen heel belangrijk.
Tekst loopt door onder de foto
Ik denk dat ik toen het gevoel kreeg – of wilde voelen – dat wij een hechte band hadden. Het was jij en ik tegen de wereld.
Vanuit Zuid ging het naar Amsterdam Nieuw-West. Daar wende je al snel, sneller dan ik misschien – zolang dat warme bed er maar was, samen met een comfortabele bank, en dat balkon, waar je graag tegen mijn schouder aan lag.
Tijdens het schrijven van mijn boek aan de grote eettafel lag je avond na avond op een kussen naast de laptop, te spinnen, te slapen of te luisteren naar het getik. Als je maar dicht bij me kon zijn. Het was alsof je doorhad dat wat ik deed Heel Belangrijk was, want in tegenstelling tot andere momenten liep je zelden over het toetsenbord heen. Wel moest ik af en toe accepteren dat mijn schoot toch comfortabeler bleek dan het kussen, maar dat vond ik niet erg. Sterker, ik deed mijn best zo lang mogelijk in dezelfde houding te blijven zitten, tot het pijn deed en ik je toch echt weer op tafel moest tillen.
Flame Point Siamees
Het was rond die tijd dat ik ontdekte wat je eigenlijk was. ‘Een soort mix’, had de vorige eigenaar gezegd, en dat had ik altijd maar zo aangenomen. Je leek op een Europese korthaar, maar toch ook weer niet. Totdat mijn goede vriend Joel mij een foto stuurde van zijn pasgeboren nichtje in haar wiegje. Ik keek naar de kat links op de foto – en zag jou. Perplex vroeg ik Joel of hij wilde navragen wat voor kat daar op de poef zat. Wat bleek: je was een Flame Point Siamees.
Een snelle rondgang op Google leverde een beeld op alsof ik je ziel las. Aanhankelijk, lief, altijd bereid tot een knuffel, gezellig, het liefst bij je in de buurt. Dat gaat bij jouw soort, lieve Bal, kennelijk zelfs zo ver dat je depressief zou kunnen worden als je je buitengesloten voelde. Je mocht eigenlijk altijd al wel op bed bij het slapen – zeker toen ik alleen ging wonen – maar vanaf dat moment was het hek natuurlijk van de dam.
Ondanks dat was je nooit een schootkat. Daar hadden Marie en ik toen wij samen waren altijd voor gewaakt, en ook toen het alleen wij samen tegen de wereld was, lette ik daarop. Daarom, bij het slapen gaan, was er altijd een vaste prik.
Ik ging liggen, dan sprong jij op bed, je liep altijd drie rondjes kirrend van plezier over mij heen en je vleide je daarna tegen mij aan, klaar om te gaan slapen, ‘s ochtends wakker wordend met jou tegen mij aan. Ik weet dat je er ’s nachts wel een paar keer uit ging om te snacken uit je voerbak, zoals alle katten doen, maar altijd kwam je weer terug om lekker verder te slapen met mij.
Dat moment, wanneer het licht uit gaat, zal ik enorm missen, Bal. Ik moet nog gaan slapen straks, maar ik weet nu al dat ik je pootjes lopend over mijn borstkas of je warme lichaam dat tegen mij aan ligt ga missen, alsof er iets ontbreekt. En natuurlijk ontbreekt er iets. Jij.
Natuurlijk was het niet altijd even leuk, jou op bed. Je leverde immers ook veel haren af. Regelmatig het bed verschonen vond ik nooit erg – want ik had je veel te graag bij me – maar niet iedereen was er altijd even van gediend, en zoals dat gaat was ik niet altijd alleen.
Als de kamer soms even moest luchten, legde ik sierkussens bovenop de hoofdkussens en de rand van het dekbed. Dan kon je er minder snel onder kruipen op mijn plek. Dacht ik. Natuurlijk had je je dan een minuut later alsnog van de zijkant onder het dekbed gewurmd.
Dus deed ik soms overdag de slaapkamerdeur dicht en dan ging jij er soms verontwaardigd voor zitten. Gelukkig had je in de woonkamer ook een stoel met een veel te duur kleed erop, dat nu nog witter is dan het origineel. Daar lag je ook graag, en dat nog witter dan witte kleed zal ik voorlopig laten liggen, Bal. Ik kijk er nu naar, en ik zweer dat ik je er net op zie liggen, opgerold als een balletje, tevreden slapend na een maaltijd.
Maar ik knipper met mijn ogen en je bent er niet.
Altijd je vriend
Je bleef de charmeur. Wie er ook binnen kwam, ook hier in Amsterdam-Noord, het duurde nooit langer dan een minuut voor die persoon een zacht getik tegen het scheenbeen voelde en jij wilde dat je aangehaald werd. Het was jouw manier om gedag te zeggen, om een nieuw iemand te ontmoeten, met een bijna smekende blik om een aai. Zonder uitzondering smolt iedereen meteen en ging door de knieën.
Je won iedereen voor je, altijd. Bij wie je ook sliep, soms een weekeinde, soms een week in verband met vakanties, altijd mocht je terugkomen, heel graag zelfs. Kwam iemand je alleen even eten geven, dan stortte je je eerst op je brokjes, maar daarna moest er ook altijd even geknuffeld worden.
Het enige dat je echt niet leuk vond – naast naalden en dierenartsen, uiteindelijk – was de auto, als ik je bijvoorbeeld naar één van je logeeradressen moest brengen. Hoe vaker je daarin mee moest, hoe meer het je tegen begon te staan. Eerst miauwen, toen ronduit grommen, en daarna blazen, kotsen, pissen en kakken in de reismand. Je weet nog wel dat ik toen eens het briljante idee had om je gewoon los te laten in de auto. Daar kunnen katten aan wennen, had ik ergens gelezen.
Dat was echt een heel erg slecht idee, want in de rijdende kleine auto ontstond een donkerblonde tornado. Je rende over de hoedenplank, over de stoelen, over het dashboard, verdween onder een stoel om er God weet hoe aan de andere kant weer onder vandaan te kruipen, en schoot uiteindelijk onder het rempedaal net toen het aankomende stoplicht op rood sloeg. Ik wierp een blik naar rechts, naar de bestuurder van de auto naast mij, die mij aanstaarde met ogen zo groot als schoteltjes. Er zat niks anders op dan het gaspedaal los te laten en voorzichtig te remmen op de handrem. De bestuurder naast me tikte met haar wijsvinger tegen haar schuddende hoofd. Gelijk had ze. Dat was dus de laatste keer dat je je reismand uit mocht in de auto. Eigen schuld, dikke bult.
En een binnenkat, dat bleef je, hoe stoer je je ook voordeed. In Amsterdam-Noord bleek de afgesloten, ruime binnentuin toch aantrekkelijk. Zeker in de zomerse eerste maanden liet je merken bijzonder veel interesse te hebben in het aanlokkelijke grasveld. Dus je weet vast nog wel hoe ik de stoute schoenen aantrok, je oppakte en tegen mijn schouder legde, met je door de gang liep – grote ogen! –, in de lift stapte, om het gebouw heen het binnenterrein op liep en je daar voorzichtig losliet.
Zo stoer bleek je toen toch niet, hè, Bal? Je miauwde angstig, keek om je heen en verdween onder een laaghangend balkon. Dat was de eerste en de laatste keer. Eenmaal weer thuisgekomen voelde je je meteen weer de koning van je eigen rijk. Je vond het hooguit leuk om zo af en toe de gang op te lopen, maar dan na een snelle inspectieronde snel weer je eigen koninkrijk in te schieten, waar alles veilig en vertrouwd was.
The Troubles
Ik was eerlijk tegen je, Bal, toen ik je vanmiddag door mijn tranen heen toevertrouwde dat ik de komst van deze dag al een tijdje vreesde. Misschien aan zag komen, zelfs.
Enige maanden geleden voelde je je niet lekker. Je stoelgang was niet best, je was suf en lusteloos, en dat deed me aan die pijnlijke periode van jaren geleden denken. Je leek verbaasd dat ik in die dagen soms om onverklaarbare reden in huilen uitbarstte en je innig omhelsde. Ik was zó bang je kwijt te raken.
Ik was die periode van jaren geleden, en de waarschuwing van de dierenarts, nooit vergeten. Toch: dat moment van die twee dagen ging voorbij, je leek weer de oude, en ik ging ervan uit dat je gewoon even een dipje had. Dat hebben we allemaal.
En toch. Ik fantaseerde in die twee dagen hoe het zou zijn als je er ineens niet meer was. Ik ging stuk van verdriet, en ik toonde voor mijzelf aan hoeveel ik van je hield. Hoe enorm ik je zou missen, hoe belangrijk je voor me was, hoe blij ik was dat je er was, en hoezeer ik mij realiseerde dat je nooit iets voor lief moet nemen. Hoe snel dingen zomaar, als een donderslag bij heldere hemel over kunnen zijn. Jij keek me alleen maar aan, met die zachte oogjes van je, je voorpootjes onder je gevouwen, en spinde terwijl je mijn knuffels in ontvangst nam.
Zo’n twee jaar geleden ging ik op advies van je nieuwe dierenarts hier in Noord over op brokjes van nierdieet. Heel erg blij was je daar niet mee. Ik kan er onmogelijk over oordelen, maar blijkbaar zijn nierdieet-brokjes niet te vreten. Je at ze wel, maar nooit van harte. Hoe hard ik soms moest lachen als ik je brokjes in je bakje deed, jij eraan rook en je me aankeek met die bepaalde blik, voor je alsnog met lange tanden begon te eten. Je deed er langer over dan je vorige brokjes en dat was misschien maar goed ook, jij schrokop.
Nu, vandaag, blijkt hoe belangrijk dat advies van de dierenarts was, anders was je er misschien al veel eerder niet meer geweest. Brokjes met veel proteïne breken de nieren van oudere katten af, zo werd mij verteld. Jongere katten kunnen er goed tegen, maar hoe ouder de kat, hoe slechter dat afbreekproces gaat. Dan werken de stoffen in die brokjes precies verkeerd en is de nier het slachtoffer.
Anderhalve week geleden voelde ik aan je dat er iets niet goed zat. Je leek steeds minder goed te kauwen. Ik keek naar het tandvlees bij je kiezen en dat was rood. Alarm, dacht ik, want zo was die nierontsteking van jaren geleden vermoedelijk ook begonnen: de ontsteking had zich toen verspreid naar de nier, zei de arts. Meteen daar naartoe, met de verwachting dat een eenvoudige tandvleesbehandeling zou helpen. Een paar uur later werd ik gebeld: er was een ruisje gehoord in je hart, en dan zou een narcose – noodzakelijk voor een tandvleesbehandeling – niet kunnen, want potentieel levensgevaarlijk zijn.
Dus een echo voor het hart om de oorzaak van de ruis te achterhalen. Daaruit bleek dat je een verdikte hartspier had. De dag erna zaten we alweer bij de dierenarts. Want je koppie ging hangen, je had niet meer zo’n zin in eten, je plaste en poepte nauwelijks, je ademde snel en in horten en stoten, en je dronk ook niet veel. Meteen naar de arts, wist ik, want bij het minste gevoelsmatige onraad moet je dat doen – als je je tenminste goed inleeft in het gedrag van je kat.
Tekst loopt door onder de foto
Ze twijfelde. Een hartprobleem plus uitdrogingsverschijnselen en de thermometer buiten – het zou ook gewoon een reactie kunnen zijn op het warme weer, in combinatie met een hart dat harder moest werken, maar waarvoor een goede behandeling was. Een waterinfuus kwam eraan te pas en dan zouden we na het Pinksterweekeinde gaan kijken naar een eventuele behandeling.
Diezelfde vrijdagavond leek je weer de oude. Kopjes, rondlopen, knuffels, zachte ogen, spinnen. Enigszins gerustgesteld ging ik een lang Pinksterweekeinde weg, mijn moeder paste op je, mijn lieve vriendin Tessa steunde me tijdens het weekeinde.
Zondag bellen met ma. Ja, alles ging goed met je, je zat alleen wel opvallend veel achter het gordijn in de slaapkamer. Huh?, dacht ik, dat had je nog nooit eerder gedaan. Verder leek je wat afwezig en lusteloos, je reageerde niet echt op prikkels.
Maandag, Tweede Pinksterdag, kwam ik thuis – en ik zag meteen dat het mis was met je. Je nestelde je tussen de radiator en het raam, en je bleef daar. Bepaald niet congruent met een kat die verkoeling zoekt vanwege de hitte, dacht ik, want de middagzon stond vol op dat raam en het was er warm. Bovendien was dit het ultieme terugtrekgedrag en daarbovenop totaal tegenstrijdig met je normale gedrag, dat van een knuffelige kat die graag bij mensen in de buurt was.
Bellen met het spoednummer van de dierenarts; doorverwijzing naar een spoedkliniek. In de auto naar de kliniek was je stilte opmerkelijk, want je haatte tenslotte auto’s. In de kliniek konden ze weinig aan je ontdekken. Ze vermoedden ook een combinatie van het hartprobleem en de hitte. Je kreeg wat injecties en we konden weer naar huis. Daar dook je in eerste instantie meteen weer achter het gordijn, maar later trok je bij.
De volgende dag, dinsdag, weer naar je eigen dierenarts, die je toch al zo leuk vond. Daar drong ik aan op een bloedtest. Die werd afgenomen, je kreeg weer een waterinfuus, en naar huis. Ditmaal trok je je direct weer terug achter het gordijn in de slaapkamer en je kwam er niet meer vandaan, totdat ik begon te schudden met zo’n doosje Whiskas-snoepjes die je altijd zo lekker vond. Ineens stond je aan mijn voeten en rende je de kamer door, op zoek naar de brokjes die ik in het rond strooide. Het waren de laatste vijf brokjes in het bakje.
En toen vanochtend. Je bleef lusteloos en je had al sinds maandagmiddag niet meer gewoon gegeten en geslapen. Je hield jezelf al sinds zaterdag wakker. Bezorgd, dus vroeg uit de veren en kijken wat werkt.
Twee verschillende soorten brokjes, natvoer, tonijn, zelfs gerookte zalm die ik nog had liggen: je taande er niet naar. Dus: Whiskas. Ongewassen, haast haast haast op de fiets naar de supermarkt, diverse Whiskas-dingetjes gekocht. Die vrat je alsof je al een jaar niet gegeten had. Sterker, net als de avond ervoor rende je achter de brokjes aan, alsof je nergens last van had. Dus wachten op de uitslag van de bloedtest – misschien viel het dan toch mee…?
Je lag naast me op de bank te spinnen, nadat je eerder toch achter het gordijn vandaan gekomen was, we samen lekker gelegen hadden op bed en jij je verlustigd had aan die verse Whiskas-snoepjes. En ondanks dat het leek alsof je je achterpoten niet helemaal meer onder controle had, begon bij mij de hoop op te leven.
Maar toen.
Telefoon. De dierenarts. “Ik heb de uitslag van de bloedtest en ik bel je meteen, omdat ik bang ben dat ik héél slecht nieuws hebâ€, begon ze zonder omwinden. De boodschap: je nier was er gewoon mee opgehouden. En dat waarschijnlijk al een tijdje. Waar de waarde van creatinine in het bloed maximaal 100 mag zijn, had jij 800. Ze vertelde dat zo’n waarde erop wijst dat er acuut nierfalen is en dat de kans dat je nier het weer gaat doen nul is. Daarom, zei ze, was er geen wachten meer aan. Ik moest vandaag, en eigenlijk zo snel mogelijk, een beslissing nemen. Want hoe langer ik zou wachten, lieve Bal, hoe meer pijn jij zou krijgen.
Ik keek naar je, hoe je links van mij op de bank zat, en ik wist: ik, bij Bal pijn veroorzaken? Dat nóóit.
Toch vroeg ik naar de opties. Ze legde omstandig uit dat je nier het niet meer zou gaan doen. Hij was gewoon kapot, Bal. De enige andere optie was nierdialyse, twee keer per dag. Dan vervang je de nier door een apparaat, legde ze uit, maar ik moest wel beseffen dat dat twee keer per dag heel vervelende naalden in je steken zou betekenen, en nog veel meer. Daarmee zou ik je leven maanden verlengd hebben, maar tegen een hoge prijs. Je zou eigenlijk geen leven meer hebben gehad en alleen nog maar pijn en frustratie kennen, lieve Bal – niet het leven zoals jij dat gewend was.
Ik zei meteen dat dat geen optie was en dat ik jou liever rust gunde, vrij van pijn. Als die er zou zijn, dan zou ik die dragen, niet jij. Haar praktijk was dicht deze dag en ze verwees me door naar de spoedkliniek waar ik eerder was geweest.
Ik hield me groot, bedankte haar, hing op en schreeuwde je naam uit met spattende tranen. Je schrok ervan. Ik trok je op mijn schoot en ik heb je ik weet niet hoe hard omhelsd. Je begreep er niks van.
Ik informeerde iedereen die jou goed gekend heeft, Bal. Ze waren allemaal geschokt en verdrietig. Tot in Frankrijk aan toe kreeg ik lieve berichtjes en telefoontjes. En iedereen begreep het en was het roerend eens. Jou pijn doen? Dat nóóit.
Marie kwam langs en nam afscheid van je. Weer rende je blij op de Whiskas-brokjes af, alsof er niks aan de hand was. Je deed je best, je hield je groot: je gaf alles en iedereen kopjes, en je leek heel blij dat je Marie zag. We haalden herinneringen aan je op, Bal. Hoe mooi en leuk het met je was geweest. En even, heel even, leek je weer de oude.
Natte vacht
En toen samen met lieve Tessa in haar auto met jou naar je eindstation. Weer hield je je stil en rustig. Je was al zo slecht en in jezelf gekeerd dat de reismand – waar je je altijd met poot en tand tegen verzette – je weinig meer kon schelen en de autorit je ook niet eens meer boeide.
In de spoedkliniek troffen we een heel lieve dierenarts. Voor jou was ze waarschijnlijk gewoon de zoveelste vijand in zo’n vaag uniform, maar echt, Bal, ze begreep jouw pijn en de mijne. Ze had je eigen arts gesproken – dat moet – en herhaalde het oordeel. Er was eigenlijk geen prognose, zei ze, alleen uitstel, en dat uitstel zou alleen maar veel pijn voor jou betekenen.
En dus kwam de de narcose. De laatste naald, dat wat je geleerd had zo vervelend te vinden. Het was gelukkig het laatste spuitje dat je ooit nog hoefde te voelen. Je ogen werden groot, je gromde en je blies, en toen nam ik je in mijn armen. We werden alleen gelaten, lieve Bal, en ik ging met je staan, jij tegen mijn borstkas, als vanouds, en ik probeerde je te troosten na die vervelende spuit. En zo, met jou aan mijn schouder, gingen we zitten op een stoel. Zoals vertrouwd, hart aan hart. Je gromde nog een beetje na. Ik knuffelde je en huilde je vacht nat. Ik prijs me gelukkig dat ik weet dat al die liefde – de woordjes, het aaien, de knuffel, de omhelzing – het laatste was dat je voelde, en niet de herinnering aan die naald, terwijl je grommen afnam en je wegzakte in een diepe slaap.
Eindelijk slaap, na dagen van ertegen vechten.
En vanaf dat moment fluisterde ik je in wat ik hierboven allemaal geschreven heb, lieve Bal. Je hele geschiedenis met mij, ik heb het allemaal samen met jou doorgenomen.
Toegegeven, tussen al die regels door heb ik ik weet niet hoe vaak voor jou – maar waarschijnlijk voor mijzelf – herhaald dat dit de enige, de beste optie was. Dat je geen pijn mocht krijgen, dat ik die zou dragen en niet jij, want dat verdiende je niet, op geen enkele wijze, en dat het niet goed met je ging, en dat je ziek was, en dat je pijn had, en dat die pijn alleen maar erger zou worden als de andere optie gekozen was, en dat er dan maar één slachtoffer zou zijn: jij.
Dat je vrij van pijn zou zijn, waar het ook was dat je terecht zou komen – misschien bestaat er een Kattenland, een kattenhemel. Ik hoop het, fluisterde ik in je warme oortje, want als er één kat is die het verdient om daar tot in lengte van dagen onder een warm dekbed te slapen, geknuffeld te worden en lekkere brokjes te eten in plaats van die smerige Renal-meuk, dan ben jij het.
En toen, Bal, toen je zo lekker lag te slapen in mijn armen, kwam die lieve dierenarts weer terug. Ze had een kleed meegenomen en legde het op de operatietafel. Daar legde ik jou op, lieve Bal, en omdat je zo diep in slaap was en je toch nergens iets van merkte, stak de dierenarts haar vingers diep in je huid en voelde, en voelde, en voelde. Ze moest zoeken, zó klein was je nier inmiddels verschrompeld. Ze sprak haar verbazing uit dat je het toch nog zo lang hebt volgehouden, want zo’n proces gebeurt niet in een paar dagen. Voor zover het nog nodig was, Bal, bevestigde dat nog eens de fatale diagnose.
Er viel een stilte. Zo’n stilte die maar een seconde of twee duurt maar aanvoelt als een eeuwigheid, alsof je even zweeft in tijdloze duisternis en je het liefst de klok stil zou willen zetten.
Ik keek haar aan en knikte. Terwijl ik je intens knuffelde en de andere kant van je kopje nat maakte, gaf ze jou de eerste injectie en verliet de ruimte, opdat ik met jou alleen kon zijn. Daar weet je allemaal niks van, want je was helemaal weg. Maar eigenwijs als je was, legde je je niet neer bij de eerste injectie. Nee, je ademde door en je hartje bleef kloppen, alsof je vond dat het nog niet je tijd was. En nadat ik je de laatste woorden die ik hierboven schreef influisterde, Bal – die mooie, prachtige reis die we samen hebben gemaakt – kwam de lieve dierenarts terug, zag tot haar verbazing dat je nog ademde en gaf je een tweede injectie.
En ik zag hoe je borstkas stil viel.
Je lichaam bleef nog lang warm, Bal, ook al was jij er zelf al uit vertrokken. Ik heb het geknuffeld, geaaid, omhelsd, gekust. Ik heb de haren die ik doornat en warrig had gemaakt voor jou gladgestreken. Want lieve Bal, wat was jij ongelooflijk lief en leuk, en warm en gezellig, en wat miste ik dat alles meteen al toen ik de deur uit liep.
Nog héél even.
Een half uur later. De voordeur valt dicht en dan blijft het opeens, voor het eerst in acht jaar, stil in huis. Geen getik meer van kattennageltjes op het parket die naar mij toe komen, geen kopje meer tegen mijn scheenbeen en dan snel, snel, snel naar de kast waar het eten staat. Of – vaker – een licht verstoorde blik van jou, een wakker geschrokken, iets te zware kater die deed waar je goed in was: heerlijk slapen op het zachte bed, waar je zo graag op sprong om je lekker in het nog warme dekbed te wurmen, het liefst daar waar ik sliep – ik denk ook omdat mijn geur daar hing. Dat wil ik in ieder geval graag geloven.
Ik zie je voederbak, je waterbakje, je oude mandje – op je speeltjes na leeg. Ik zie de krabpaal waar je vanochtend nog je nagels aan scherpte, de stoel waar je zo graag opgerold op lag. De bank met de chaise-longue, die je altijd aan het uiteinde op sprong om lekker uitgerekt op te gaan liggen of mij te verleiden tot een krabbel over je buikje, maar die je de laatste maanden om onverklaarbare redenen alleen nog van de zijkant wenste te bespringen, aan het einde van de dag.
Ik zie de uit hout uitgesneden letters – ‘B. A. L.’ – op het TV-meubel, naast je mandje, opdat voor iedereen duidelijk was wie hier óók woonde.
En ik zie toch nog sliertjes samengeklitte witte haren op de grond, die witte haren die ik soms al rollend vervloekte, en die nu maken dat ik denk: was je hier nog maar even, om nog meer haren rond te strooien op onmogelijke plekken.
Nog héél even, voor één laatste knuffel maar, en dan is het klaar.
Maar dat is natuurlijk niet waar.
Communicatiestrateeg en schrijver van het boek ‘Megafoonpolitiek‘. Op Twitter te vinden als @kajleers. Politiek bewust, voormalig financieel-economisch journalist, muziekmaker, professionele kletskous, schrijver. Geeft ook social media-trainingen, denkt graag met je mee over communicatiestrategie. En ja, content is en blijft King.